Column Koen Schouten, uitgesproken tijdens Fonds on Tour Amsterdam, 3 december 2013
In Noord-Holland valt niks te spelen. Dat is algemeen bekend onder muzikanten.
Ik ben mijn speellijsten van de afgelopen vijf jaar eens langs gegaan, en op een enkel optreden bij een bevriende kroegbaas in Purmerend en een hartelijke jazzstichting in Den Helder na werd Noord-Holland nauwelijks aangedaan. Zelfs als ik mijn woonplaats Amsterdam meereken staat Noord-Holland niet op één. In Noord-Holland geven ze niet om muziek en betalen doen ze al helemaal niet.
Ik ben een Noord-Hollander. Geboren en opgegroeid in het dorpje Twisk. Het culturele hoogtepunt was de tweejaarlijkse optocht van de Fanfare door de dorpsstraat. En de kermis. Dan speelde elke dag een andere coverband in het café: eerst Jukebox, dan Shore-Line en als afsluiter Paradise. Aan het eind van iedere zomer, als de bollenoogst klaar was, kwam Normaal optreden in de sporthal van Midwoud. Amsterdam was 40 minuten rijden, maar niemand ging daar heen.
Laatst speelde ik op een popfestival in Opmeer waar alle muzikanten, inclusief de grote sterren, zelf hun etensbordje moesten afspoelen in een emmer met koud water. De mensen waren alleraardigst. Ze keken tevreden toe hoe de artiesten zich over het emmertje bogen. ‘Bij ons doet iedereen gewoon.’ Dat is Noord-Holland: muziek hoeft niet zo nodig en als je er speelt moet je wel even voelen dat het niet al teveel voorstelt wat je doet.
In Brabant is het al heel snel feest. Hagenezen weigeren hun huis uit te komen. In de Achterhoek kom je met stevige blues een heel eind. Maastrichtenaren pretenderen culturele interesse maar houden eigenlijk alleen van Andre Rieu. In Zeeland vinden ze alles leuk.
U voelt het al: we zijn op clichépad. Muzikantenkroegpraat, kort door de bocht. Maar zoals het cliché zegt: clichés zijn vaak een beetje waar. Ik maak elk weekend mee hoezeer het publiek in verschillende provincies kan verschillen, of je nu in het theater staat, in een jazzclub of in de kroeg. Ik vind dat leuk en goed. De bewondering die je in Groningen ten deel kan vallen is fijn, de no-nonsense attitude in West-Friesland evenzeer. Als je het weet, kun je anticiperen op de manier waarop het publiek met je omgaat. Zoals Rita Reys eens tegen me zei: ‘Als het publiek niet geniet, doe ik iets niet goed.’ En zoals Huub van der Lubbe schreef: ‘Er is geen publiek zo stroef, als in Hippolytushoef.’
Doen of er binnen Nederland geen verschillen zijn lijkt me onverstandig. Wat in Nijmegen werkt hoeft in Hoorn niet aan te slaan. In Noord-Limburg mag het op zondagmiddag best los gaan, in Leeuwarden liever niet.
Maar wat zullen we ons eigenlijk druk maken over de provincie? Amsterdam is het culturele centrum van Nederland. Hier wordt het uitgevonden, in de rest van het land doen ze het na. Dat zult u toch met mij eens zijn, Amsterdammers? Hier in het hippe en toonaangevende Trouw? Dat hier vanmiddag nou een enkeling uit Amstelveen en Haarlem tussen zit... – dat zijn de gezapige bijsteden van Amsterdam. In Amsterdam staan de belangrijkste theaters en podia, in Amsterdam zitten de grote gezelschappen. Wij kunnen maar het beste zorgen dat het hier goed loopt, dan volgt de rest van het land vanzelf.
Of niet?
De podiumkunst in Amsterdam is nergens zonder de afzetmarkt die de rest van het land vormt – zoals gezegd, ik speel net als de meeste Amsterdamse muzikanten meer uit dan thuis. Ik denk ook dat we het onszelf als Amsterdammers soms te moeilijk maken. Wij hoeven het wiel niet in ons eentje uit te vinden, er is genoeg inspiratie dichtbij. En Amsterdam lijkt nog altijd meer op Groningen dan op New York.
Met dit in uw achterhoofd wil ik iets aansnijden waar ik het geregeld over heb met mijn generatiegenoten en jongere cultuurliefhebbers in mijn omgeving.
Als cultureel middelpunt barst Amsterdam van de instituten: Het Concertgebouw, Paradiso, Het Muziekgebouw aan het IJ, Het Bimhuis, De Stadsschouwburg.
Mijn vrienden en ik vinden wat er in die instituten te zien en te horen is te gek. Wanneer ik een jonge collega in onze tourbus iets laat horen van Xenakis, dan vindt hij het waanzinnig. We gaan uit ons dak. Als je dan de kans hebt om deze muziek live te beleven grijp je die onmiddellijk, zou je zeggen. Maar dat doen we niet. Want dan moeten we naar zo’n instituut, en dat vinden we stom.
Voor een deel is dat schroom voor het onbekende. Je moet naar zo’n intimiderend, afstandelijk gebouw. Maar een andere belangrijk reden is dat het er gewoon stom is. Omdat het er ruikt als een instituut, men zich er gedraagt alsof men in een instituut is, er geen plek is om rond te hangen, het bier lauw is, de koffie vies de foyer te koud. Als je meer dan een half uurtje blijft naborrelen wordt de juffrouw van de garderobe onrustig. Het is gewoon niet relaxt.
Zelfs Paradiso is door de vele evenementen per avond op een standaard schouwburg gaan lijken. Mijn lievelingspodium het Bimhuis doet tegenwoordig aan vaste zitplaatsen. Na het concert spoedt het publiek zich weg de brug over. Zo’n instituut bezoeken is een kwestie van je vermannen, diep ademhalen, van de muziek genieten en daarna weer snel wegwezen. Als ik dat gevoel al heb, hoe hoog zal de drempel dan niet zijn voor iemand die zelden een voorstelling bezoekt? Voor iemand die nog nooit van zijn leven een saxofoon van dichtbij heeft gehoord? – die mensen spreek ik geregeld, wanneer ik ergens in een dorpskroeg optreedt. Zij willen best meer horen, maar wel in een omgeving die niet te ver van ze afstaat.
Vergeleken met andere delen van de wereld is er in Nederland al zo’n grote afstand tussen het dagelijks leven en muziek, dans en theater. De podiumkunsten zijn in onze cultuur opgesloten in reservaten. Die plekken zijn ontzettend belangrijk. Ze zouden best flexibeler en toegankelijker mogen zijn. Aan de inhoud ligt het niet. De presentatie en de context, die kunnen menselijker. Minder pretentieus. Vriendelijker.
Gewoon.
Iets meer een etensbordje in een emmer met koud water.
Buiten Amsterdam ligt het publiek door de demografische samenstelling niet altijd voor het oprapen, er zijn mede daardoor veel verse initiatieven te vinden met een laagdrempelig karakter. Er zijn minder instituten, er is meer flexibiliteit. Er moet harder gevochten worden voor iedere bezoeker. Dat is goed voor de creativiteit.
Amsterdammers, ga de stad uit en bezoek de prachtige Dru-Fabriek in Ulft, de Walhalla Cantine in Rotterdam, podium Bloos in Breda, de ECI Cultuurfabriek in Roermond. Het zijn fijne plekken om te zijn. Je loopt er makkelijk binnen. De cultuur staat er op dezelfde hoogte als de bezoekers. Laat je inspireren door marketing met een sticker op een lantaarnpaal in Groningen, prikkelende guerilla-campagnes in Eindhoven. Ga naar Haarlem, waar je voorstellingen kunt bezoeken die je in Amsterdam niet te zien krijgt.
Mijn Amsterdamse vrienden en ik doen dat al. We zoeken graag cultuur op buiten de stad. Omdat de sfeer ontspannen is, of het geluid beter, het bier een goede temperatuur en schuimkraag heeft. Je naar Xenakis kunt in een fabriekshal. Ooit kwamen we in Amsterdam wonen omdat het hier gebeurde. Pas op, Amsterdam, of je bent ons kwijt.
Koen Schouten, 3 december 2013
Koen Schouten (1977) was jazzjournalist voor Het Parool en De Volkskrant en had een radioprogramma bij de VPRO. Daarvoor studeerde hij Muziekwetenschap in Amsterdam. Na tien jaar schrijverschap richt hij zich nu op de meer actieve kant van de muziekwereld, als saxofonist, presentator, programmeur en adviseur.