Column Eric Nederkoorn, uitgesproken tijdens Fonds on Tour Zwolle, 6 december 2013
Dat u hier samen zit is met terugwerkende kracht te danken aan het kabinet Balkenende IV, en aan zijn cultuurminister Ronald Plasterk. Plasterks ambtenaren werkten in 2010 alvast de keiharde bezuinigingen uit die headbanger Halbe Zijlstra daarna als staatssecretaris geharnast doorvoerde. Achter de groene gordijnen was men er in gezamenlijkheid wel klaar mee: de kunsten moesten bovengemiddeld meebloeden bij de bezuinigingen. De politieke partijen vroegen elkaar ritueel ten dans, zonder dat de bedoeling was dat deze in een hele draai zou eindigen.
Direct daarna zag je de kracht van de regio. In Amsterdam werd een gerenommeerd instituut als de Theatercompagnie van Theu Boermans door de overblijvers met lof uitgezwaaid, en met krokodillentranen, want zij leefden met een gevoel van gelukzaligheid omdat dit lot niet hen had getroffen. Ieder voor zich in de hoofdstad.
In de regio waar ik werk, Groningen en Drenthe, en ook in Friesland, zag je juist hoe een al op gang gekomen proces van intensievere samenwerking accelereerde. Gezelschappen, festivals, theaters, ze kropen nog meer naar elkaar toe. Zo was het in Groningen bijvoorbeeld onbestaanbaar dat het bedreigde Grand Theatre zou verdwijnen. Andere instellingen kwamen op voor het theater en de stedelijke politiek ging daarin mee. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat het Grand Theatre, inmiddels organisatorisch afgeslankt, nu meer voor de stad gaat betekenen dan het deed, als podiumplek. (Blijft een feit dat het als productiehuis deels naar de vaantjes is geholpen).
Vroeger was het ondenkbaar dat medewerkers van dit theater überhaupt spraken met collega’s van de Stadsschouwburg. Dat was de vijand en die sloeg je maar beter op de bek. Bij wijze van spreken. In de krappe tien jaar dat ik op de cultuurredactie zit is er een omslag geweest van nogal solitair gedoe naar een stadsbrede samenwerking. De schouwburgleiding speelt daarin een rol. En ook Noorderzon mag daar als festival en als het jaarlijkse nazomers ijkpunt best even worden genoemd. Internationale allure in je eigen achtertuin. Zulke momenten, zulke evenementen maken het de journalist behoorlijk lastig enige gepaste afstand te bewaren tot zijn onderwerp. Zie ook Eurosonic Noorderslag. Zie ook Oerol.
Dat samen optrekken is een must. De regio legt het wat betreft steun van Rijk en Fonds lelijk af tegen de Randstad. Het is een hard feit, de regio wordt achtergesteld. Tel alles maar op, ook naar verhouding, wij zijn zielig. Als Club Guy & Roni – beste dansact van het jaar - in Amsterdam had gewoond, zat het keurig in de Basis Infrastructuur. Ik zou zeggen: leg je er nooit bij neer. Maar bedenk tegelijk dat Amsterdam een gevecht voert om zijn internationale concurrentiepositie te behouden. Zwolle staat tot Amsterdam = Amsterdam staat tot Parijs.
De remedie: werk in de regio samen, en ook bovenregionaal, of zelfs over de landsgrenzen. Guy & Roni hebben een link met Duitsland en Rusland, PeerGrouP met Duitsland en Wales. Soms zie je mensen bewonderenswaardig over hun eigen ego en opgebouwde tradities heenstappen. Zo krijgt Drenthe woensdag een nieuw jeugdtheater- en dansgezelschap. Drie bestaande gezelschappen, De Reus, Nizno en Zirr, gaan daar op in één. De ambities zijn groot en Drenthe is er klein genoeg voor.
Daar liggen kansen.
De inmiddels bij de Rijksuniversiteit afgezwaaide Hans van Maanen heeft een onderzoek verricht naar het functioneren van het theater in de stad Groningen. Hij zette Groningen af tegen de in elk geval in omvang vergelijkbare steden Debrecen (Hongarije), Maribor (Slovenië), Aarhus (Denemarken) en (het kleinere) Tartu (Estland). Opvallendste uitkomst is dat het aantal bezoeken in die steden naar rato overeenkomt en ook het aantal voorstellingen aardig gelijk ligt, maar dat in Groningen een voorstelling gemiddeld nog geen twee keer te zien is, tegenover in andere landen vijf tot zes. (Waar ik vaak genoeg tegenaan loop: ik heb er nog niet over geschreven of een gezelschap is al weer uit het theater verdwenen).
Dit houdt dus in dat er in Groningen veel en veel meer afzonderlijke producties te zien zijn. Ten opzichte van die buitenlanden willen we dus erg veel. En zou Groningen sterk afwijken van bijvoorbeeld Enschede? De vraag is, in tijd van krimp: moeten we niet toe naar minder gereis met die decorstukken, en langer te zien zijn op één plek? En daar ook marketing op afstemmen. Of hechten we hier blijvend aan het belang om alle talenten een kans te geven.
Een mooi discussiestuk.
Nog iets. We hadden toen het economisch nog goed ging gericht moeten schieten op wethouders, en van meer dan één stad. In de jaren tachtig moest elk dorp zo nodig zijn eigen subtropische zwembad, waarbij de waterglijbaan trots om het torentje van het gemeentehuis kronkelde. Kijk ons eens. Totdat er zowat meer subtropische zwembaden waren dan inwoners. Dat ging natuurlijk fout.
Ditzelfde dreigt nu in de theaterwereld. Assen heeft net een prachtcomplex gekregen dat nu al moet bezuinigen, Emmen herbergt straks een spectaculair theater, en ook Winschoten is groots aan het bouwen, ik herhaal, ook Winschoten is groots aan het bouwen, met als achterland: Bad Nieuweschans, Belling- én Finsterwolde. Allemaal moeten die zalen voldoende stoelen bevatten anders gaan de Tarzans, de Mama Mia’s en Jacques d’Ancona de Musical van Joop van den Ende stilletjes aan hun deurtje voorbij. (Niks lelijks over Jacques d'Ancona overigens, hij komt nog elke dag naar de krant om te vertellen waar hij die avond heengaat).
Soms is democratie een beroerde uitvinding. Soms zou je willen dat iemand bijtijds ingrijpt.
En dat terwijl zich steeds meer buiten de theaters afspeelt. Op locatie. De makers komen steeds meer onder de mensen, duiken de samenleving in. Leeuwarden dompelt met mooie initiatieven als Explore the North de stad onder in cultuur. En straks is het daar helemaal feest, als Leeuwarden cultuurhoofdstad van Europa is.
Daarnaast zie je een geweldig toenemende populariteit van locatievoorstellingen. En dan heb ik het niet alleen over festivals. Drie jaar geleden interviewde ik Jan Decleir, groot acteur. Hij vond dat allemaal maar niks. Hij had net Onder het Melkwoud in Zeeland gespeeld.
"Staan ze om mij heen naar een zonsondergang te kijken. Het leidt alleen maar af van waarmee ik bezig ben", bromde Decleir.
Maar toch, De Drentse Blues Opera tegen de Hondsrug aan, De Nieuwe Man bij Appingedam naar het boek van Thomas Rosenboom, Herstel van de Toekomst in de oude Strokartonfabriek van Scheemda en straks De Laatste vriend van Napoleon in de haven van Delfzijl: er komen tienduizenden mensen op af – bewoners uit de regio, die hun eigen omgeving verbeeld zien.
Het zijn producties van professionele gezelschappen die amateurs inschakelen, of juist van amateurgezelschappen die profs inschakelen. Gewaagde investeringen waarvan er maar weinig financieel de mist in gaan. Het is een mooi soort kruisbestuiving en een manier om nieuw publiek dat zelden of nooit een voorstelling ziet te bewijzen dat de kunsten er wel degelijk toe doen.
Want dat is de bottomline. Wij leren dat niet in dit land. En ons cultuurbesef is van oudsher toch al zo beroerd. Zet een groep Nederlanders en een groep willekeurige buitenlanders op een camping en vraag ze allebei liederen uit hun eigen traditie te zingen. Waar die willekeurige buitenlanders geheid gezamenlijk een strot opzetten en moeiteloos hun eigen land bezingen, komen wij niet verder dan In Holland Staat Een Huis, en dan alleen het eerste couplet en van je tsjingela tsjingela hopsasa en anderszins kadee kadolleleke kada, al komt dat weer uit een heel ander lied.
Op Franse kleuterscholen wordt al een vorm van filosofie onderwezen. Het rapport Bildung in Deutschland uit 2012, in opdracht van de regering-Merkel, stelt cultuureducatie op hetzelfde niveau als taal en rekenen.
Bij ons mag het niet eens een bijwagen heten. Er zijn onvoldoende docenten met verstand van zaken. Het hoeft allemaal niet zo nodig.
We jagen mager onderwezen leerlingen op last van CKV de schouwburg in, waar ze nog net niet hun schoen vanaf het eerste balkon op het toneel smijten. Ik zag dit jaar Chris Nietvelt namens Toneelgroep Amsterdam als Lady Macbeth woedend richting dat eerste balkon spelen, omdat daar respectloos radgedraaid werd. Je kunt het die leerlingen niet eens kwalijk nemen, en die afzonderlijke scholen evenmin.
Vorig jaar zagen en hoorden mijn vriendin en ik op een afgelegen Franse camping een verhalenverteller, gehuld in de kledij van een marskramer, een zittend, vooral jong publiek bezighouden. Hij vertelde en demonstreerde zijn oude spullen. Niet één uur, niet twee uur, tweeënhalf, drie uur. Wij werden er krankzinnig van, maar die Fransen bléven maar luisteren, gedisciplineerd en vrijwillig.
We moeten daar wat mee, in dit land. Te beginnen op de basisschool. Anders blijven bijeenkomsten als die van vandaag schermutselingen in een achterhoedegevecht.
Daarom stel ik de bijdrage die ik voor déze bijdrage ontvang ter beschikking van een uit te loten basisschool. Laten we zeggen in Assen. Die school moet dat geld besteden aan de boeking van een voorstelling van dat nieuwe Drentse jeugdtheatergezelschap. Dat gaat woensdag zijn naam onthullen.
Dank voor de aandacht, succes en een ferm labberdie labberda labberdoniejaa.
Eric Nederkoorn (1957), geboren in Haarlem en in 1984 na een afgebroken studie geschiedenis en bijna voltooide studie journalistiek door het Nieuwsblad van het Noorden gevraagd om regioverslaggever te worden in Emmen. Na een zwerftocht langs diverse redacties van die krant, voegde hij zich negen jaar geleden bij de kunstredactie van inmiddels het Dagblad van het Noorden, de fusiekrant waarin het Nieuwsblad opging. Hoofdmoot in zijn pakket is theater. Woont zonder heimwee naar de Randstad in Groningen. Steeds vaker verschijnen zijn stukken voortaan ook in de Leeuwarder Courant, nu de redacties van de beide dagbladen in elkaar zijn opgegaan. Niet alleen in de cultuur vallen immers klappen.