Dilemma 3 Meedoen om mee te maken
Een onderliggend thema bij de vorige twee dilemma’s is interactiviteit in de breedste zin van het woord. Een jongere generatie kunstbezoekers heeft behoefte aan kunstuitingen die hen persoonlijk bij de voorstelling betrekken, die ze kunnen mee-maken (in dubbele zin). Kunst, waarvoor het, kortom, uitmaakt dat je er bent. De podiumkunsten kunnen nu juist dat aspect als geen andere kunstvorm bieden, dankzij het inherente live-karakter ervan.
Zoals in het vorige dilemma’s ook duidelijk werd, zoeken steeds meer makers naar manier om het publiek dan ook actief bij de voorstelling te betrekken, waarbij de vergroting van draagvlak en impact ook een rol speelt. Maar wat betekent dat voor de cultuursystematiek?
“Hij was uit zichzelf niet in abstracte mime geïnteresseerd, zegt Henk. Hij deed mee, omdat het hem leuk leek om nieuwe mensen te ontmoeten. Maar inmiddels zijn hij en de anderen uit de vrijwilligersgroep [van de mimevoorstelling Schwalbe zoekt massa] helemaal wild van abstract theater. Tijdens de repetities gingen ze met de hele groep naar een voorstelling waar een van de Schwalbes in speelde. Dat was rete-abstracte dans, maar ze vonden het allemaal mooi. Niemand van de vrijwilligers zou daar voor hun ontmoeting met de Schwalbes uit zichzelf naar toe zijn gegaan.” (Uit de column van Robbert van Heuven)
Steeds meer kunstenaars vatten hun werk niet meer op als het maken van een product, maar als het creëren van een proces, waarbij het publiek nadrukkelijk betrokken wordt. Soms, zoals in het geval van Schwalbe zoekt massa, is het proces interactief en kunnen vrijwilligers mee werken aan het kunstwerk. In het ideale geval ontstaat niet alleen een interessante voorstelling, maar ook begrip voor het werk(proces) van de kunstenaar.
Maar als het (interactieve) proces net zo belangrijk is als het product (de voorstelling) zelf, in hoeverre moet een beoordeling van een instelling of productie dan niet ook worden beoordeeld op basis van de kwaliteit van het proces, in plaats van op de kwaliteit van de voorstelling alleen? Maar hoe meet je de kwaliteit van een proces?
Ook op andere manieren en op basis van andere motieven zijn makers op zoek naar interactiviteit. Er zijn theatrale games (zoals die van Emke Idema), dansvoorstellingen waarin jongeren zelf op de een of andere manier mogen meedansen (zoals bij AYA) of (digitale) experimenten waarbij het publiek tegelijk toeschouwer als proefkonijn is (zoals bij PIPS:Lab). Alle vormen spelen met het live-karakter van de podiumkunsten en de behoefte van het publiek om deel uit te mogen maken van het proces.
Maar als het publiek deels verantwoordelijk is voor de voorstelling, is het ook deels verantwoordelijk voor de kwaliteit ervan. De spelvoorstelling Rule™ van Emke Idema slaagt beter als ze wordt gespeeld door een assertieve spelersgroep die graag discussieert over de regels van het spel, dan door een timide groep die de kat uit de boom kijkt.
De artistieke kwaliteit van een dergelijk interactief proces is dan ook niet geheel vergelijkbaar met de artistieke kwaliteit van een reguliere repertoirevoorstelling. De kwaliteit schuilt in het eerste geval veel meer in de condities die de maker schept om de toeschouwer een bepaalde actieve ervaring te laten ondergaan, in plaats van dat regie, tekst en spelers van een bepaalde kwaliteit zijn. Tegelijkertijd zijn zulke voorstellingen gebaat bij een niet al te grote publieksgroep, omdat individuele interactie van belang is. Allemaal zaken die niet goed passen in de huidige systematiek.
„Ik voelde zelf eigenlijk lang een weerstand tegen interactief theater, maar het is toch de vorm die het beste in staat blijkt om publiek echt te raken en te laten nadenken.” Emke Idema in NRC, 5 maart 2014