Dilemma 1: Versnellende of vertragende podiumkunsten?

De samenleving lijkt in een steeds sneller tempo te bewegen. Moet de kunstenaar artistiek inspelen op het steeds sneller veranderende nu, of daar juist niet aan toegeven? Dragen tijdelijke, pop-up initiatieven en grotere hoeveelheden snel gemaakte producties bij aan een intelligente, actuele, kunstzinnige dialoog? Of moet er juist vertraagd en verdiept worden? En welke consequenties heeft het spanningsveld tussen versnelling en vertraging voor de manier waarop in de podiumkunsten wordt gewerkt?

Opvallendste uitkomst [van vergelijkend onderzoek naar theateraanbod in 5 Europese steden] is dat het aantal bezoeken in die steden naar rato overeenkomt en ook het aantal voorstellingen aardig gelijk ligt, maar dat in Groningen een voorstelling gemiddeld nog geen twee keer te zien is, tegenover in andere landen vijf tot zes. (waar ik vaak genoeg tegenaan loop: ik heb er nog niet over geschreven of een gezelschap is al weer uit theater verdwenen). Dit houdt dus in dat er in Groningen veel en veel meer afzonderlijke producties te zien zijn. Ten opzichte van die buitenlanden willen we dus erg veel. (Uit de column van Erik Nederkoorn)

We leven in een maatschappij waarin de omloopsnelheid van informatie, diensten, cultuur en producten steeds meer toeneemt. We consumeren en beleven op alle tijden van de dag, op elke plek van de wereld en met wie wat dat willen. En we delen deze ervaringen ook graag. De concurrentie op de vrijetijdsmarkt wordt groter, en de bevolkingssamenstelling verandert. In de podiumkunsten zien we steeds meer makers, programmeurs en instellingen die korter en sneller willen spelen, programmeren, maken en samenwerken. Ze willen sneller kunnen inspelen op de actualiteit, ze verversen hun aanbod in het tempo van de H&M collectie en verrassen het publiek met voorstellingen op opvallende locaties.

Er zijn ook steeds meer makers die kiezen kort en lokaal op festivals of op eigen locaties te spelen uit artistieke overwegingen en met het oog op een specifiek publiek. Het jonge Amsterdamse gezelschap de Theatertroep organiseert sinds begin 2012 een terugkerende reeks genaamd Troupe en Nuit waarin de groep een brug slaat tussen het nachtleven met zijn uitgaanspubliek en het theaterpubliek.  Het programma heeft volgens het gezelschap zelf iets weg van een theatrale jamsessie waarbij het gezelschap ook de inbreng zoekt van gastspelers, -dansers of –muzikanten. Een eigen bar in de zaal en vrij in- en uitloopbeleid maken dat de drempel laag ligt voor onervaren theaterbezoekers. De marketing is bijna compleet digitaal. Welke bijdrage leveren dergelijke initiatieven aan een intelligente en scherpe artistieke dialoog?

Uniek ben je niet meer zomaar. Unieke ideeën hangen nu vaak samen met het bedenken van nieuwe combinaties, zoals de Theatertroep nachtleven en theater combineert. Waar vroeger nog meer ideeën voor het oprapen lagen, gaat het nu vooral om het bedenken van nieuwe combinaties. En die ontstaan door nieuwe manieren van organiseren. Samenwerking lijkt daar een grote rol in te spelen. Het werken met een bottom-up organisatie vanuit een maatschappelijke urgentie, vertaalt zich onder andere in succesvolle nieuwe festivals, zoals Welcome to the Village en Explore the North in Friesland, waarin cultuur de rol speelt van katalysator.

Critici van de ‘trend’ van ‘kort en snel’ zijn er ook. Volgens Melle Daamen[1] leidt een grote hoeveelheid steeds weer nieuwe voorstellingen ertoe dat publiek door de bomen het bos niet meer ziet. Het leidt tot vluchtigheid bij het kijken en tot vrijblijvendheid bij het publiek. Het huidige kunstbeleid is volgens hem teveel gericht op het in staand houden van een brede laag beginnende kunstenaars en nieuwe instellingen. Er is meer focus nodig op het langer spelen, en op het creëren van plekken waar een inhoudelijke en organisatorische structuur kan worden geboden voor op een langere termijn. De focus op de brede, snelle, zich steeds vernieuwende onderlaag in plaats van op de smalle, stabiele, hoge top leidt tot artistieke middelmaat, zegt Daamen. Of gaan de gevestigde instituten daarmee te snel voorbij aan de artistieke waarde van die vernieuwing?

Kwaliteit is het leidende criterium in het Nederlandse cultuurbeleid, bijkans heilig, maar eigenlijk nietszeggend. Kwaliteit heeft te maken met originaliteit, met zeggingskracht en met vakmanschap. Ik heb de indruk dat bij de beoordeling de nadruk sterk op het element originaliteit (lees vernieuwing) ligt en dat vakmanschap en zeggingskracht ondergeschoven kindjes zijn. Dat heeft alles te maken met hun hipheidssyndroom, de hit and run-mentaliteit. Als we vluchtigheid en vrijblijvendheid willen voorkomen en aandacht willen voor diepgang, excellentie, publieksbinding, dan moeten vertraging, vakmanschap en verdieping als belangrijker criteria gelden dan vernieuwing. Voor vernieuwing zorgt de kunst zelf wel, voor vertraging niet. ('Beleid voor de Facebookgeneratie', door Melle Daamen in NRC,  2014)

[1] ‘Beleid voor de Facebookgeneratie’, in door Melle Daamen in NRC, 28 augustus 2014