Verslag FoT Rondetafel #1 ‘Stilzitten of Meedoen’ - 24 september 2014
“Het publiek wil zichzelf terug kunnen zien in het aanbod. Maar er is ook behoefte aan visie. Een schouwburg moet kunnen inspelen op de behoefte van het publiek, maar het moet zeker geen jukebox worden.” “Maar is co-creatie op alle fronten niet gewoon ‘hippigheid’ - een slimme marketingstool?” “Het gaat niet over marketing... maar over mobiliseren.”
Het eerste Fonds on Tour rondetafelgesprek in de aanloop naar het nieuwe beleidsplan van 2017-2020, dat het Fonds Podiumkunsten de komende maanden samen met een wisselende partner organiseert (deze keer de VSCD), lijkt veel te snel voorbij te zijn. Met een groep uitgesproken genodigden en het prangende thema ‘Stilzitten of Meedoen’ viel een intense discussie ook wel te verwachten. Vorig jaar werd bij de eerste landelijke bijeenkomsten van Fonds on Tour al duidelijk dat een aantal thema’s breed leven.
Op deze grijze woensdagmiddag in Den Haag wordt met een kleinere groep onderzoekers, makers, programmeurs, zakelijk en artistiek leiders dieper en kritischer ingegaan op wat de gesprekken van vorig jaar hebben opgeleverd. Moet co-creatie en innigere betrokkenheid met publiek beter worden gestimuleerd, zelfs als het een tijdelijke trend is? Hoe wordt je publiek mede-eigenaar van een podium? En wat is de toekomst van het programmeren met een generatie die zich steeds meer laat leiden door andere wegwijzers? De veranderde relatie tussen publiek, podia, producenten en festivals staat vandaag centraal. Moet het Fonds hier in de (nabije) toekomst op inspelen, en zo ja, hoe dan?
'Kijkje in de keuken geven'
Er wordt al snel vastgesteld dat er duidelijk verschil moet gemaakt worden tussen het publiek een kijkje in de keuken geven, samen met je publiek een voorstelling creëren, en democratisering van programmering (het publiek directer betrekken in programmeringskeuzes). Het inzicht geven in het proces, en de democratisering van programmering is volgens de aanwezigen een meer wijd verspreid fenomeen dan samen met publiek maken. Op grote schaal in de samenleving wordt de waarde van een product, of in dit geval voorstelling, vergroot door te laten zien hoe het in elkaar steekt en hoe het tot stand komt. Vaak is het genoeg om via social media platformen, of bijvoorbeeld openbare repetities, een indruk hiervan te geven.
In sommige gevallen speelt co-creatie, het samen maken met publiek, een rol bij het bereiken van publieksgroepen die niet goed bereikt worden met bestaand aanbod, en waarvoor hier en daar op maat werk ontwikkeld wordt. Dit gebeurt bijvoorbeeld op bescheiden schaal voor cultureel divers publiek of publieksgroepen in wijken die niet vaak naar het theater komen. Het initiatief komt soms van podia en festivals, die daarmee niet alleen een presenterende, maar ook een producerende functie krijgen.
Het merendeel van de aanwezigen is het er over eens dat co-creatie tussen publiek en maker, ondanks de kleinere schaal waarop het plaats vindt, wel een belangrijk fenomeen van deze tijd is. Steeds meer makers en delen van het publiek gaan juist letterlijk met elkaar aan de slag. Toch is het voor makers en producerende instellingen een zeer arbeidsintensief proces, en werkt het alleen wanneer het ook echt de artistieke motivatie van de maker is om samen met zijn of haar publiek te creëren.
‘Vanuit een producerende instelling vraagt co-creatie om enorm maatwerk en investeringen.’ Er zijn steeds meer makers die samen met hun publiek van begin tot eind co-creëren, vanuit de wens (en eis) zich beter tot de maatschappij te kunnen verhouden. Dat vergt veel inzet van vrijwilligers en tijdelijke medewerkers, maar soms veel minder vanuit marketingperspectief omdat het bottom-up bewegingen zijn waarbij publiek direct vanuit vrienden en familiekringen wordt geworven. Er wordt gesuggereerd dat er meer erkenning zou moeten zijn voor het feit dat dergelijke co-creatie producties andere financieringsmodellen vragen. ‘We moeten zeker niet gaan generaliseren. Maar pragmatisch gezien zou het Fonds zich in de beoordeling ook meer mogen verhouden tot de wisselwerking met het publiek; niet alleen kijken naar het resultaat maar ook naar het proces.’
Expanding Theatre
De groep schakelt naar het volgende onderwerp: de functie van podia. Zou het Fonds een rol moeten spelen wanneer podia hun nevenfuncties steeds meer uitbreiden? Volgens een genodigde lijkt het soms dat onder druk van bezoekersaantallen de functie zou moeten veranderen, maar primair moet een huis toch de plek zijn voor de vertoning van podiumkunsten. Er wordt stellig op gereageerd: ‘Behalve voor het vertonen van podiumkunsten is theater dé plek waar mensen elkaar ontmoeten. Dat kun je niet uit elkaar trekken.’ Andere genodigden sluiten zich hierbij aan, het theater heeft als functie om gesprekken met verschillende groepen mensen te initiëren. ‘Is de schouwburg, of het festival, niet bij uitstek de huiskamer van de stad of regio?’ Als podium moet je je steeds opnieuw verhouden tot je publiek, andere activiteiten kunnen je helpen je verhouding met publiek en omgeving te versterken.
De nevenactiviteiten lijken dus een maatschappelijk doel te dienen waar een meerderheid van de tafel zich achter kan scharen; het theatrale aspect kan worden blijven behouden maar je kan het ‘expanding theatre’ concept gebruiken als breekijzer om je open te stellen naar de samenleving. Ook hier is de nuancering van een andere deelnemer op zijn plaats: voor veel podia zijn die nevenactiviteiten noodzakelijk om het aantal aandeelhouders te vergroten, anders valt de instelling niet meer te financieren. Er wordt unaniem geknikt bij de laatste uitspraak dat podia en festivals hoe dan ook moeten proberen ‘het publiek eigenaar te maken van de instelling’. Vanuit een andere hoek van de tafel wordt er gewaarschuwd dat zo een ‘expanding theatre’ concept niet moet doorschieten met als gevolg dat er alleen maar borrels, club-avonden en commercieel aanbod te zien is waardoor de ‘primaire’ taak van het podium wordt overschaduwd.
De 'meta-programmeur'?
Maar hoe maak je publiek eigenaar van een instelling als een nieuwe generatie van publiek steeds minder waarde hecht aan een enkel podium en juist van locatie naar locatie hopt? ‘We zijn cultuurhoppers, we kiezen meer op inhoud maar ook meer op wat een goed merk heeft’, oppert een deelnemer. Zoals bij de eerste bijeenkomst van het debat Voor De Muziek Uit ook uitgebreid aan bod kwam, verandert de rol van een programmeur. Het gidsen van tegenwoordig gaat veel fijnmaziger te werk, het publiek weet haar niches beter te vinden via prominente blogs, Facebook en Twitter en niet langer direct via een seizoensbrochure van een instelling. Ook is er potentieel publiek dat nu vooral niet naar de podia komt, omdat het niet weet wat het moet kiezen.
Er wordt door programmeurs (zeker in de popmuziek) vaker geleund op de kracht van informele sleutelfiguren die met specialistische kennis de weg kunnen wijzen in de verschillende smaakvoorkeuren van dit soort netwerken en communities. De programmeur wordt dan meer een ‘meta-programmeur’. Dit gaat vaak op manieren die niet formeel zijn vastgelegd maar wel veel tijd kosten. Zulke sleutelfiguren activeren en daadwerkelijk inzetten is volgens een van de aanwezigen ‘enorm arbeidsintensief’, net als het uitvoeren van gespecialiseerde doelgroep- of locatiegerichte marketing. Er is niet altijd geld voor, vooral niet bij gezelschappen. Zou er dan niet meer ondersteuning voor dit soort nieuwe marketing en programmeringsinitiatieven kunnen komen?
Daarnaast wordt gesproken over een nog steeds voortdurende ‘productiedrift’ die in de sector een grote invloed heeft. Een van de aanwezigen geeft aan dat publiek beter de weg naar een voorstelling vindt wanneer er meer verbinding is met de omgeving. ‘Ik pleit voor langer spelen op één plek. Op die manier kan je investeren in een betere verbinding met de omgeving, en dus wordt ook de marketing en het publieksbereik beter omdat je de omgeving beter kent.’ Volgens een andere genodigde kan het gezelschap zo ook verantwoordelijkheid dragen voor een goede basis, en ligt niet de complete marketingstrategie bij het podium.
Een andere aanwezige geeft aan dat de realiteit van het programmeren buiten de randstad heel anders ligt. Aan de ene kant is het aandeel van ‘kwaliteitsaanbod’ noodzakelijkerwijs kleiner, maar dat betekent dat subsidieaanvulling zoals de programmeringsregeling van het Fonds hard nodig is om een percentage van dat ‘kwaliteitsaanbod’ in de regio in stand te houden. Buiten de randstad zijn er grote steden zonder universiteit, zonder sterke experimentele cultuur; maar het blijft ook voor bestaand en mogelijk nieuw publiek belangrijk om door middel van rijkssubsidie daar ‘kwaliteitsaanbod’ te blijven programmeren. Met deze aanzet naar het komende Fonds on Tour debat, dat onder andere over spreiding zal gaan, eindigt het eerste rondetafelgesprek.
Verslag: Tjalling Valdés Olmos