Dilemma 1 Bach of Beyonce?

Culturele instellingen die aan de toekomst denken, denken aan nieuw en ander publiek. Veel van hen werken zich inmiddels een slag in de rondte om een jonger en diverser publiek te trekken, maar het gaat moeizaam. Zou het misschien zo kunnen zijn dat publiek met andersoortige referentiekaders zich niet aangesproken voelt door de culturele canon van een oudere generatie? En dat zij in culturele uitingen hele andere kwaliteiten waarderen dan de traditionele bezoeker? Wat betekent dat vervolgens voor de opvattingen oven kwaliteit en excellentie bij programmeurs, artistiek leiders, subsidienten en journalisten? En hoe zit het dan met de kwaliteitsopvattingen over de meer gevestigde, traditionele westerse kunst? Veranderen die mee? Of gelden daarvoor eigen wetten?

“Bij het theater zit je in een zaal, en dan moet je stilzitten. Je kunt niet op stop drukken en weglopen.” Sidney, 19 jaar

“Ik ga wel eens naar de opera, maar daar zie je echt weinig jongeren. Bijna alleen maar grijze hoofden in het publiek. Ik denk dat jonge mensen vaak bang zijn dat zoiets tegenvalt, omdat ze niet weten wat ze kunnen verwachten. Daarom gaan ze maar niet.” Eline, 24 jaar (Uit: Cultureel Jongeren Profiel, segmentatiemodel voor kunst en cultuur (CJP/YoungWorks/Motivaction, 2012))

Er komt een generatie publiek aan die weinig op heeft met opera of symfonische muziek en op een hele andere manier kijkt naar en gebruik maakt van kunst. Een grote groep jongeren is van huis uit helemaal niet opgegroeid met alleen de westerse canon. Ze begrijpen daardoor de culturele codes niet die daar worden gehanteerd of voelen zich er niet door aangesproken, onder andere omdat ze zich maar ten dele gerepresenteerd voelen door de verhalen die worden verteld of stukken die worden gespeeld door nog steeds veelal blanke acteurs en muzikanten. Het gemengde publiek van generaties die na de babyboomers kwamen is op zoek naar hybride samensmeltingen van traditie en experiment.

De culturele referentiekaders die het jonge diverse publiek, maar ook een deel van het bestaande publiek, met elkaar deelt liggen bovendien niet meer voornamelijk bij Bach of Shakespeare, maar bij film, vormgeving en popmuziek. Bij Star Wars, Quentin Tarantino, Beyoncé, Apple en YouTube. Daarnaast moet de invloed van programma’s als The Voice of Holland, So You Think You Can Dance en De Wereld Draait Door niet onderschat worden. De moderne dansvoorstellingen van SYTYCD-choreografe Isabelle Beernaert zijn uitverkocht.  Culturele iconen uit andere culturen zoals Fairuz, Angelique Kidjo en Ryuichi Sakamoto spelen in het moderne referentiekader ook een grote rol.  Tegelijkertijd verandert ook datgene wat de generaties van na 1980 van kunst verwachten: ze willen interactiviteit, nabijheid en persoonlijk worden aangesproken. Een klassiek concert of een klassieke theatervoorstelling waarbij je stil zit te luisteren naar muzikanten of acteurs die ver weg op een podium verwijzen naar een canon die jij niet kent of die jou niet interesseert, spreekt niet zomaar aan.

Die verandering van kunstopvatting geldt niet alleen voor het publiek, maar ook voor een nieuwe generatie makers. Niet alleen representeren zij veel beter de diverse Nederlandse samenleving, zij delen het culture referentiekader van een veranderd publiek. De voorstelling ‘Nobody Home’ werd gemaakt door vier Nederlandse jonge makers met een niet-Nederlandse afkomst en ging over hun vluchtelingenverleden. De voorstelling was snel, geestig en het publiek werd direct aangesproken. De tour van de voorstelling was al voor de première uitverkocht en dat geldt ook voor andere voorstellingen met een jong en intercultureel karakter, zoals ‘Oumi’ van Nasrdin Dchar en ‘Schijn’ van Fahd Larhzaoui.

Overigens kunnen verschuivende culturele referentiekaders ook spannende vormexperimenten opleveren, zoals ‘MS-Dos / Prometheus ontketend’ van het jonge collectief Urland liet zien. De voorstelling leverde een discussie op tussen de groep en recensent Kester Freriks die de culturele referenties naar de digitale wereld in de voorstelling niet had opgepikt.

Ondanks de verschuivende referentiekaders is er ook nog steeds interesse en publiek voor de traditioneel westerse canon, die ondanks het snel veranderende, globaliserende karakter van onze samenleving een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van de cultuur in het algemeen en de podiumkunsten in het bijzonder. Is in die genres helemaal helder wat kwaliteit en excellentie betekenen? Zijn die begrippen daar “af”, toekomstbestendig, of misschien zelfs statisch geworden? Of zijn die ook ontvankelijk voor veranderingen die de visie op kwaliteit beïnvloeden?  Er zijn verschillende voorbeelden van gevestigde instituten die er in slagen publiek aan zich te binden door te innoveren in artistieke zin, presentatievorm en organisatie, zonder hun eigen signatuur te verliezen. Soms op een manier waar nieuwe spelers in het veld ook iets van kunnen leren.

De verschuiving van culturele referentiekaders weg van de canonieke kunsten zet het traditionele culturele kwaliteitsbegrip op de helling. Vakmanschap, oorspronkelijkheid en zeggingskracht zijn vast niet irrelevant geworden, maar hebben wel een andere lading gekregen. Dat hoeft niet tot cultuurpessimisme te leiden: jong en cultureel divers publiek is wel degelijk geïnteresseerd in cultuur, maar misschien niet voornamelijk in de klassieke canon. Wellicht is het  denken over kwaliteit, canon, culturele referentiekaders en het klassieke repertoire wel aan een 21e herijking toe.

“[Oumi] gaat over mijn ouders die hier al veertig jaar wonen. Hun geschiedenis is ook onderdeel van de geschiedenis van Nederland. De Marokkaanse bezoekers komen vooral voor de herkenning. Daar is veel behoefte aan. Het is een mini-mini-mini-manier om samen te komen, om te verbinden. Want dat is wat we echt moeten doen in dit land. We moeten het samen oplossen. Soms zul je verschillend over dingen denken. Dan ga je met elkaar in gesprek. Confrontatie is goed.” (Nasrdin Dchar in Trouw, 25 januari 2015)