Dilemma 1. Distribueren of Glocaliseren?

De overheid streeft naar een goed gespreid cultureel aanbod. Voor de podiumkunsten betekent dat van oudsher: reizende voorstellingen en diversiteit in vestigingsplaatsen. Maar werkt dat systeem nog? Zijn er inmiddels nog andere vormen van spreiding denkbaar? Hoe kan wat lokaal gemaakt wordt toch voor een groter publiek betekenis krijgen? En hoe verhoudt die lokale oriëntatie zich tot de behoefte aan internationalisering? Wat is de meerwaarde van internationaal spelen en samenwerken voor de artistieke ontwikkeling van de Nederlandse podiumkunsten?

De Drentse Blues Opera tegen de Hondsrug aan, Herstel van de Toekomst in de oude Strokartonfabriek van Scheemda en straks De Laatste vriend van Napoleon in de haven van Delfzijl: er komen tienduizenden mensen op af – bewoners uit de regio, die hun eigen omgeving verbeeld zien. Gewaagde investeringen waarvan er maar weinig financieel de mist in gaan. Het is een mooi soort kruisbestuiving en een manier om nieuw publiek dat zelden of nooit een voorstelling ziet te bewijzen dat de kunsten er wel degelijk toe doen. (Uit de column van Eric Nederkoorn)

Spreiding is sinds de jaren ’40 een hoeksteen van het cultuurbeleid. Overal in het land moeten mensen toegang hebben tot kunst van hoge kwaliteit. Maar de laatste jaren vertoont het spreidingsbeleid slijtageplekken. Aan de ene kant ontstaat er steeds meer kunst van hoge kwaliteit in wisselwerking met de plaats waar ze gemaakt wordt: kunst geïnspireerd op thema’s en helden van daar, gebruik makend van een lokale infrastructuur met universiteiten, ziekenhuizen, erfgoedlocaties en ondernemers. Die kunst vindt gretig aftrek bij lokaal (of regionaal) publiek, maar laat zich niet altijd even makkelijk verplaatsen. En moet dat ook eigenlijk wel? Is eigentijdse spreiding misschien ook het reisgedrag van publiek? Of is regionale zichtbaarheid en publiek op zichzelf al genoeg?

Tegelijkertijd geven verschillende podia buiten de randstad aan dat gezelschappen, orkesten en ensembles niet meer naar hen toe willen reizen. Er is nog steeds behoefte aan goed aanbod dat wél langs de zalen reist. Maar omgekeerd laten gezelschappen ook weten dat podia in het land hen minder avonden boeken dan ze zouden willen, omdat podia het risico te groot vinden.

Om buiten de eigen standplaats een publiek met eindeloze keuzemogelijkheden en een structureel gebrek aan tijd aan te trekken, is er meer nodig dan een goede voorstelling die na één avond doorreist. Een steeds groter deel van de Nederlanders woont en werkt in steden, en die steden krijgen steeds sterkere eigen profielen.[1] Een band opbouwen met publiek wordt daardoor moeilijker op afstand. Het vraagt steeds meer om echte aanwezigheid in de stad, vaker en meer dan alleen spelen, en gespecialiseerde marketing van podium en gezelschap samen. Regio’s verschillen van elkaar, stad en platteland ook, en het publiek wil niet als massa maar op zijn eigen karakter worden aangesproken. Om die reden gaan er soms stemmen op om speelbeurten niet meer te versnipperen over het hele land. En om in plaats daarvan als gezelschap een circuit op te bouwen van een kleiner aantal passende podia door het land, waar gezelschappen en ensembles langer en vaker neerstrijken. Het is de vraag wélk aanbod interessant is voor alle regio’s en hoe je als maker of uitvoerende omgaat met verschillen tussen publiek in verschillende steden en/of regio’s.

Daarnaast zijn er steeds meer goede redenen om ook internationalisering te betrekken in het nadenken over spreiding. De meerjarig door het Fonds Podiumkunsten gesubsidieerde organisaties bijvoorbeeld spelen 16 procent van hun voorstellingen in het buitenland. Vaak zijn dat buurlanden, en het is wat overdreven om te stellen dat de wereld het werkterrein is geworden van de Nederlandse podiumkunsten. Maar een serieuze afzetmarkt is die wereld inmiddels wel, en hij groeit.

Daarbij speelt een rol dat gelijkgestemden niet meer geografisch verbonden hoeven te zijn. Internet heeft groepen mensen bij elkaar gebracht die waarden, leefstijl en culturele voorkeur delen, maar die toch ver van elkaar verwijderd zijn. Publieksgroepen in Groningen of Rotterdam hebben counterparts in Barcelona, Aarhus of Wroclav. Het internationale speelveld voor podiumkunsten vaart daarnaast wel bij de erkenning van kunsten als menselijke factor bij handel en diplomatie.

De podiumkunst in Amsterdam is nergens zonder de afzetmarkt die de rest van het land vormt – zoals gezegd, ik speel net als de meeste Amsterdamse muzikanten meer uit dan thuis. Ik denk ook dat we het onszelf als Amsterdammers soms te moeilijk maken. Wij hoeven het wiel niet in ons eentje uit te vinden, er is genoeg inspiratie dichtbij. En Amsterdam lijkt nog altijd meer op Groningen dan op New York. (Uit de column van Koen Schouten)

 

[1] Raad voor Cultuur, De Cultuurverkenning (Den Haag 2014), p. 16.