Sturen, duwen of trekken
Centraal bij het tweede ronde tafelgesprek staat de vraag ‘welke podiumkunsten brengen we waar naartoe en wie willen we dat er komt kijken?’.
Het is een van de meer ingewikkelde vragen van dit moment. Melle Daamen, directeur van de Stadsschouwburg in Amsterdam en lid van de Raad voor Cultuur, schreef er afgelopen jaar drie lange stukken over in NRC (zie de Boekenkast op deze site). Daar is veel en heftig op gereageerd. Michiel van Iersel van Non-fiction (een bureau voor culturele innovatie) schreef misschien wel de meest prikkelende reactie; ook omdat hij een veel jongere generatie vertegenwoordigt dan de andere briefschrijvers.
Een ingewikkelde vraag omdat die zo dicht aanligt tegen de kernvraag ‘waarom, waar en hoe stuur, duw of trek je met subsidie in de podiumkunsten’. De ensembles en gezelschappen die het Fonds meerjarig subsidieert vormen samen met de orkesten, stadstheatergezelschappen, opera en grote dansgezelschappen uit de Basisinfrastructuur én samen met het aanbod in de zogenaamde vrije sector, het Nederlandse podiumkunstenlandschap. Ik durf te stellen dat de veelzijdigheid, veelkleurigheid en bewegelijkheid van de fondsinstellingen in hoge mate bijdragen aan de typische Nederlandse pluriformiteit van dat landschap. Het overgrote deel van die instellingen is gevestigd in Amsterdam. Hun voorstellingen en concerten verspreiden zich nog steeds over het hele land. Maar makkelijker is het er de laatste jaren niet op geworden, om hun producties een stevige tournee te laten maken door het hele land.
We zien bovendien (in statistieken) het ‘verschil’ tussen Amsterdam en de rest van Nederland (of iets genuanceerder het verschil tussen de Randstad en de rest van Nederland) groter worden. Dat heeft tal van oorzaken, die deels met geld en deels met andere ontwikkelingen in de samenleving te maken hebben. De vraag hoe het komt is wat mij betreft op dit moment een beetje ondergeschikt, nieuwsgieriger ben ik naar wat dat betekent voor de toekomst. Hoe zorg je voor publieksverbreding in je zaal als de jongste generatie er de voorkeur aan geeft met een tablet in de hand en on demand te kijken en te luisteren naar hun favorieten? Of wat betekent globalisering voor samenwerken? Het valt me op dat er op dit moment op lokaal niveau (misschien wel meer) bewegingen zijn waar te nemen die zomaar zouden kunnen duiden op een kanteling in die verhouding tussen de Randstad en daarbuiten.
Leeuwarden dat, met zijn ‘bottom up’ verzamelde plannen voor Culturele Hoofdstad 2018, duurzame (internationale) verbindingen tot stand wil brengen tussen cultuur, natuur, wetenschap en samenleving. ’s Hertogenbosch dat Lucas de Man heeft aangesteld als stadskunstenaar. En Groningen, dat twee instellingen een bescheiden ‘onderzoekssubsidie’ ter beschikking stelt om hele nieuwe manieren van samenwerken en produceren uit te testen. Het zijn drie willekeurige voorbeelden van nieuwe en intrigerende initiatieven die het belang van kunst en cultuur voor de samenleving veel meer vanuit het lokale perspectief benaderen. Initiatieven die we, zo lijkt mij, op z’n minst gretig moeten willen volgen.
Want zou het bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat om voorstellingen te maken die voor een breder publiek aantrekkelijk zijn de directe omgeving in de toekomst meer als voedingsbodem, facilitator of bruggenbouwer gaat fungeren voor makers? En dat die voorstellingen (op een gegeven moment) misschien wel het lokale belang of karakter overstijgen en juist vanwege hun ‘betrokkenheid’ landelijk én internationaal de aandacht trekken?
En als dat zo is, hoe verhoudt dan het landelijke cultuurbeleid zich tot het lokale cultuurbeleid? Kortom, sturen, duwen en trekken we de juiste zaken? Moeilijke vragen die in ieder geval om een open en creatieve benadering vragen.
Het zal waarschijnlijk dus niet verbazen dat Non-fiction de partner van het Fonds is bij dit tweede ronde tafelgesprek.
Henriëtte Post