FONDS ON TOUR, TWEEDE RONDETAFEL, 9 DECEMBER 2014

Rondetafels ter voorbereiding van de periode 2017-2020

Het Fonds Podiumkunsten is begonnen met de voorbereidingen voor de nieuwe beleidsperiode 2017-2020. Een opmaat daarvoor vormden de bijeenkomsten ‘Fonds on Tour’ die we december 2013 op vier plaatsen in het land organiseerden. Daarin bespraken aanwezigen uit de sector samen met ons wat de vragen zijn waarvoor de podiumkunsten in de nabije toekomst staan, als gevolg van veranderingen in de samenleving. En wie welke rol kan spelen in de beantwoording daarvan. Met de meest prangende thema’s die een relatie hebben met de subsidiëring van de podiumkunsten, gaan we het komend jaar verder. In samenwerking met verschillende partners organiseren we vier à vijf ronde tafelgesprekken met steeds een wisselend en gevarieerd samengesteld gezelschap.

Bij het tweede rondetafelgesprek bespreken we het thema ‘Komen en Gaan: De wereld als werkterrein en toegankelijkheid 2.0’. Onze partner bij het inhoudelijk opzetten van dit rondetafelgesprek is dit keer cultureel innnovatiebureau Non-fiction. In dit gesprek staat de spreidingskwestie en het vraagstuk rondom veranderende publieksgroepen centraal. Verhoudt het huidige systeem van spreiding zich nog wel tot de acualiteit? Is het publiek van de podiumkunsten te homogeen? Wat is de meerwaarde van internationaal spelen? Kortom: 'Welke podiumkunsten brengen we waar naartoe, en wie willen we dat er komt kijken?'. Voor dit rondetafelgesprek zijn ook twee wildcards beschikbaar; meld je nu aan om mee te loten door te mailen naar: communicatie@fondspodiumkunsten.nl. Hieronder vind je de agendapunten die we die middag bespreken. 

Agenda ‘Komen en Gaan’

1. Spreiding

Spreiding is sinds de jaren ’40 een hoeksteen van het cultuurbeleid. De achterliggende veronderstelling bij rijksgesubsidieerd aanbod is dat het landelijk aansprekend moet zijn en door het hele land gespeeld moet worden om zo een groot deel van mogelijk publiek te kunnen bereiken. Wie om zich heen kijkt ziet dat er is een regionale netwerk- en infrastructuur waarin enerzijds regio’s logistiek op allerlei manieren met elkaar verbonden zijn, en anderzijds zich juist zelfstandiger profileren. Regio’s zijn niet slechts ommelanden van een nationaal centrum. En daarnaast hebben we ook nog eens digitaal toegang tot een verscheidenheid aan culturele en artistieke uitingen. Tegelijkertijd toont onderzoek van Cees Langeveld aan dat publiek niet bereid is meer dan ±4km te reizen voor bezoek aan een voorstelling. En vormt geografische spreiding nog steeds een belangrijke legitimatie voor cultuursubsidiering: dat wat er wordt gemaakt, op zo veel mogelijk plaatsen te zien is. 

 

De spreidingsdynamiek overschrijdt tegelijkertijd nationale grenzen. Onze economische structuren en afzetmarken globaliseren, en onze publieksgroepen bevinden zich niet altijd binnen de Nederlandse grenzen. Bovendien hebben steeds meer makers artistieke motivaties om internationale samenwerkingsverbanden aan te gaan. Soms is het makkelijker gelijkgestemden op globaal niveau vinden, o.a. door digitalisering. Is het voor de hand liggender om een productie die specifiek verbonden is aan de lokale context van Rotterdam te laten spelen in Boston, in plaats van Maastricht?

  • Het Fonds zoekt te midden van deze ontwikkelingen en argumenten naar een meer eigentijdse invulling van spreiding. Zijn er naast het in stand houden van het huidige systeem of het radicaal afschaffen van de spreidingcriteria wellicht alternatieve of hybride vormen te bedenken?
  • Is de gedroomde kraamkamer voor nieuwe podiumkunsten de wereld en is de wereld een steeds meer onmisbare markt voor de Nederlandse podiumkunsten? Is het noodzakelijk dat er internationaal gewerkt wordt, en zo ja, door wie en waar? En hoe kan dat het beste ondersteund worden?

2. Veranderende Publieksgroepen

De samenstelling van het Nederlandse volk verandert. Het aandeel niet-westerse allochtonen groeit sterk, van circa 11 naar geschat 20 procent, 2.8 miljoen, in 2040. Het aantal westerse allochtonen wordt in 2040 op 1,9 miljoen geschat.  De generatie babyboomers wordt geleidelijk vervangen door een jongere generatie die deels andere culturele wortels heeft, maar ook is opgegroeid met kosmopolitisch referentiekader, wat hun culturele achtergrond ook is.  Daarnaast vergrijst Nederland snel. Het draagvlak voor en het aanbod van voorzieningen wordt via de vraag naar uiteenlopende producten en diensten beïnvloed door sociaal-demografische ontwikkelingen. Een veelheid aan andere demografische ontwikkelingen is hierbij echter minstens zo belangrijk, zoals veranderend keuzegedrag en referentiekaders die globaal en voornamelijk digitaal vormgegeven zijn. Elk jaar worden er zo'n 13 miljoen kaartjes verkocht voor het theater. Maar grote groepen Nederlanders – o.a. de 'nieuwe' Nederlanders, en de jonge kosmopolieten in grootstedelijke gebieden – worden momenteel sporadisch of slecht bediend. Hoe kunnen, en moeten, de podiumkunsten deze groepen bereiken? Economisch en inhoudelijk ligt hier een 'untapped market' van potentieel publiek die de sector verscherping en stimulans zou kunnen bieden. 

  • Kan je met deze gegeven veranderingen stellen dat het publiek van de podiumkunsten te homogeen is? En zo ja, wat vind je daar van?
  • Hoe ziet je ideale publiek er over 10 jaar uit en hoe bereik je dat? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor productie, marketing, en programmering?