Verslag FoT Rondetafel #4 ‘Goed, Beter, Best’ - 5 maart 2015
“Je kan zelfs stellen dat als je met elkaar een norm voor kwaliteit hebt vastgesteld, je eigenlijk al achter loopt. Zodra je het hebt gedefinieerd is het al weg.”
Donderdagmiddag 5 maart werd het vierde en laatste rondetafelgesprek in de tweede reeks van Fonds on Tour gehouden. Het thema ‘kwaliteit’ komt die middag aan bod, en het belooft vanaf het begin al een bevlogen discussie te worden. Een gemengd gezelschap van jonge en ervaren podiumkunstenaars, programmeurs, artistiek en zakelijk leiders uit randstad en regio zitten aan tafel en worden onder leiding van Ruben Maes drie uur lang bevraagd en gehoord. Met de NAPK en het Fonds op de achterbank worden die middag twee grote onderwerpen besproken.
Die middag zal er in Den Haag gesproken worden over wat kwaliteit in het hier en nu betekent, ook in het licht van grote veranderingen in de demografie en dus het publiek voor de podiumkunsten? De verschuiving van referentiekaders voor begrippen als vakmanschap, oorspronkelijkheid en zeggingskracht kunnen een grote impact hebben voor hoe we in de toekomst kwaliteit benaderen en beoordelen. Zijn deze begrippen nog relevant als makers en publiek met andersoortig gedachtegoed hele andere kwaliteiten waarderen dan de ‘traditionele’ bezoeker? En zijn begrippen als kwaliteit en excellentie voor de westerse canon toekomstbestendig, “af”, en misschien zelfs wel statisch geworden? Later die middag komt ook aan bod hoe de behoefte aan maatschappelijke impact en nieuwe manieren van werken met publiek en maatschappij invloed hebben op de manier waarop je kijkt naar de kwaliteit van een voorstelling. Als expliciet een maatschappelijke impact wordt beoogd met voorstellingen of concerten, hoe zou die ambitie dan moeten worden beoordeeld? En hoe kan je proces en interactiviteit in de podiumkunsten eigenlijk op waarde schatten.
Emotie of intellect?
Een van de genodigden begint met een voordracht: “Kunst gaat om betoveren en confronteren. Het is voor elke individu een levensbron, een noodzakelijke levenskwaliteit.” Hij gaat verder: “Er komen voortdurend nieuwe kunstvormen tevoorschijn, en dat is goed. Maar intussen zijn traditionele kunstvormen niet meer vanzelfsprekend. Ze krijgen geen voeding, omdat jongeren ze niet hebben beproefd in hun jongere jaren. Een hele generatie kan onmogelijk de waarden van verfijning, perfectie en complexiteit van deze kunsten op waarde schatten omdat ze niet zijn voorgelicht en opgeleid om die kwaliteit te herkennen. Sommige nieuwe kunstvormen hebben niet de complexiteit van een Bach.” Er wordt voorzichtig gereageerd. Wat door ‘professionals’ als kwaliteit wordt gezien kan ontzettend verschillen met wat het publiek als kwaliteit beschouwt, omdat het publiek meer beïnvloed wordt door wat er in de ‘mode’ is. Professionele consensus vormen over kwaliteit, zoals bijvoorbeeld in een adviescommissie, is een traag proces, zodra je het er over eens bent loop je alweer achter.
Dat andere en nieuwere vormen niet dezelfde complexiteit als de Westerse canon zouden hebben gaat sommigen genodigden bovendien te ver. “Als beslissingsmakers zou je professionaliteit moeten herkennen. Helaas beginnen niet-westerse makers en jongere makers met een achterstand omdat veel mensen deze niet-westerse canon en andersoortige referentiekaders niet snappen en begrijpen.” Niet iedere nieuwe of ‘cultureel diverse’ maker is goed, maar als beoordelaar zou je de blinde vlek in je eigen kennis en professionaliteit moeten willen herkennen en erkennen. “Als het bijvoorbeeld over breakdancers gaat ziet men vaak niet het verschil tussen professioneel en amateur.” De basishouding van een adviescommissie zou open moeten zijn, met genoeg zelfreflectie en nederigheid om toe te kunnen geven dat je op sommige gebieden kennis mist. “En die kennis moet je ook in huis durven te halen.”
“Moeten we dan scherper kiezen tussen canon en experimenteel; willen we minder nadruk op canon?” De tafel is het met elkaar eens dat het niet draait om het kiezen tussen het een of het ander. Iemand licht toe: “Onze muziek leeft in drie eeuwen geleden en is niet altijd even makkelijk. We proberen de uitvoering op hoog niveau te houden, en daarbij investeren we in vakmanschap en authenticiteit. De moeilijkheden komen wanneer je de vertaalslag van die kwaliteit naar een publiek brengt wat niet meer in een samenleving van drie eeuwen gelden leeft.” Een jonge genodigde haakt hier op in. Tegenwoordig spelen online communities en sociale media een grote rol in waar onze ogen op vallen en waar we kiezen heen te gaan. “Kwaliteit wil je delen, en daarom komt het altijd vanzelf boven drijven. Als iets kwaliteit heeft dan wordt het tegenwoordig online gedeeld en vindt het zijn weg naar publiek.” Aan de overkant wordt geknikt. Volgens een andere genodigde is die online community, en de kettingreactie en dialoog die een filmpje van een optreden of performance kan losmaken interessant. “Vooral bij nieuwe vormen van podiumkunsten zie je dat een deel van het publiek en peers zich online roert en elkaar daar direct aanspreekt op kwaliteit, en daar online discussies over voert.” “Het zou interessant zijn om te kijken wat er gebeurt als je die meer traditionele en nieuwe manieren van beoordelen bij elkaar kan brengen.”
Er wordt gesuggereerd de beoordeling open te gooien, om het grotere publiek mee te laten beslissen over kwaliteit. “De emotie staat voorop, daarna het intellect. Als een grote groep mensen geen ‘feeling’ met een voorstelling heeft dan is het simpelweg niet goed genoeg of relevant.” Daar is niet iedereen het mee eens. “Een deel van het publiek vindt mijn werk simpelweg niet, als subsidiënt kan je ervoor zorgen dat bepaalde dingen zichtbaarder worden. Daar is toch specifieke kennis nodig voor nodig.” De beoordelingscriteria van een vakjury zijn in vele opzichten anders dan de criteria die een (groot) publiek stelt. “Er moet wellicht gekeken worden naar hoe we die criteria, die twee werelden, beter kunnen verenigen.” Een jonge festivaldirecteur sluit het eerste deel van de middag af: “De vraag is in welke context we kwaliteit beoordelen. In deze tijd zijn er verschillende niches, verschillende publieken met verschillende opvattingen. Als er zoveel manieren zijn om kwaliteit te benoemen, dan moet je die flexibiliteit van opvattingen willen behouden. Je moet begrip hebben voor de context van die kwaliteit. Het woord kwaliteit hoef je niet te veranderen, maar zelfbesef over in welk kader je dit beoordeelt wel.”
Ervaring en innovatie
Het tweede deel van de middag gaat ook van start met een voordracht, dit keer van een jonge maakster. “Ik maak interactieve stukken, en mijn proces is heel anders ingericht dan wat men kent.” Deze manier van werken lijkt aanzienlijk te verschillen van de meer traditionele voorstellingen - er zijn bijvoorbeeld geen duidelijke premiere momenten. “De ervaring is elk toonmoment anders, en het project ontwikkelt zich. Mijn publiek zijn mijn spelers, mijn spelers mijn publiek. Ik zou willen dat er meer gekeken naar het concept, en ook de context - er zijn niet een aantal weken repetities, dan een debuut en een tournee.” Een andere jonge maker herkent zich wel in deze werkwijze. “Ik stel mijn publiek ook verantwoordelijk, en daar zijn ze dankbaar voor.” De maatschappelijke impact is voor hem van aanzienlijk belang. “De verhalen die lokaal worden geleefd en verbeeld willen we naar een universeel niveau tillen zodat het een bredere impact heeft.” Ruben Maes haakt in - “hoe beoordeel je dan precies die (bredere) maatschappelijke impact of interactiviteit?” Zet je dat tegenover ‘kwaliteit’, of maak je het er deel van? Volgens de jonge maker maakt het eindresultaat niet zo uit, je bent als maker bezig jezelf en de samenleving vragen te stellen - die impact, daar draait het om.
Hij krijgt bijval van een andere genodigde. “Wat je ermee bereikt is belangrijk, ongeacht of je een procesmatige of productmatige werkwijze hebt.” Er is steeds minder draagvlak voor de kunsten. “Onze missie is dat podiumkunst weer een belangrijke positie krijgt in de gemeenschap. Niet dat het publiek naar een x aantal voorstellingen komt kijken.” Volgens een van de genodigden kan je wel degelijk met dit soort ‘maatschappelijke’ project goed en juist beoordeeld worden volgens de bestaande criteria. “Zo een project als Wijksafari van Adelheid Roosen wil ook iets teweeg brengen bij het publiek van buiten de wijk,” zegt een andere aanwezige, “het wil aan hen een dwarsdoorsnee van de wijk laten zien. Maar de deelnemers/spelers uit de wijk zijn van tevoren geselecteerd en dit betreft dus een kleine groep.” De participatie van de wijk is dus niet belangrijker dan de beleving van het publiek. Het is immers niet opgezet als een project dat de hele wijk er bij betrekt. Er wordt scherp geantwoord. “Precies. Adelheid manipuleert de werkelijkheid, en is niet perse op participatie gericht. Daarom kan ze ook bij het Fonds Podiumkunsten terecht.”
“Op het moment dat je je gaat afvragen of iets kwaliteit heeft, of het maatschappelijke impact teweeg brengt, of het interactief en op participatie gericht is, kom je niet verder. Je zou je moeten afvragen wat je wil; wil je innoveren dan moeten de subsidieregelingen minder star zijn en meer ruimte bieden om nieuwe en andere manieren van maken te kunnen ondersteunen.” Een genodigde vraagt zich af hoe het dan zit met projecten die zo specifiek zijn dat er bijna maatwerk nodig is om ze te kunnen beoordelen. Het Fonds reageert vanaf de zijlijn: “Het veld is veranderend. Met de bezuinigingen hebben we teveel mensen voor het geld wat er is, en al deze aanvragers willen dat geld. Daarnaast is het landschap alleen maar diverser geworden, en daarmee is het gesprek ook aanzienlijk complexer geworden.” Een van de jongere genodigden reageert: “Er wordt wel erg gesproken vanuit het idee dat dingen alleen goed tot stand kunnen komen met overheidssubsidie. Als je afgewezen wordt is het niet het einde van de wereld, er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden.”
Er komt een felle reactie. “Maar de structuren die er bestaan zijn niet in overeenstemming met mijn realiteit van werken. Er gaat ontzettend veel tijd zitten in een meer procesmatige en flexibele manier van werken. Er is een hele generatie aan jonge makers die de tijd, ruimte en geld niet krijgen om een andere invulling van ‘kwaliteitsaanbod’ op de planken zetten. De focus van subsidiënten moet breder zijn. Het moet ook kennis hebben van de nieuwe en andersoortige werkpraktijken, en wat die manier van werken voor invloed heeft op het publiek.” Er wordt door meerdere aanwezigen geknikt. Nuance komt van de andere kant van de tafel. “Die tijd en ruimte moet ook worden gegeven aan makers die in een verder stadium zijn, die al vijftig en zestig zijn.” Bij veel gemeentes wordt alles wat nieuw en jong is als sexy en goed gezien. “Maar continuïteit is voor veel van de gemeentes saai. Bewustzijn dat doorontwikkeling van meer ervaren makers en gezelschappen ook kwaliteit en nieuwe inzichten met zich mee brengt is ook belangrijk.” Die ervaring en standaarden van ‘kwaliteit’ moeten gewaarborgd worden, samen met een openheid en bewustzijn voor nieuw, innovatief en onbekend aanbod.